Als Nederlander wil je het liever niet te veel over de coëfficiëntenlijst van de UEFA hebben. De top-4 van Europa raakt steeds verder uit het zicht. Maar zelfs in de top begint er een kloof te groeien. Duitsland, Engeland en Italië kunnen koploper Spanje al een tijdje niet meer bijhouden. Dus laten we eens wat beter kijken naar die toenemende dominantie van La Liga.
Je kan je het haast niet voorstellen, maar in de eerste vijf edities van de Champions League-finale stond slechts één keer een Spaanse ploeg. In 1994 verloor het FC Barcelona van onder anderen Pep Guardiola, Ronald Koeman en Romario en trainer Johan Cruijff vrij kansloos met 4-0.
Hoe anders is dat nu: in de laatste vijf CL-finales was er slechts één keer géén Spaanse vertegenwoordiging. In 2013 kreeg we een Duitse finale voorgeschoteld tussen Bayern Munchen en Borussia Dortmund, gewonnen door der Rekordmeister.
Dit is slechts één van de bewijzen dat Spanje zich de laatste jaren tot de absolute topcompetitie van Europa heeft gekroond. Maar hoe komt dat eigenlijk?

De staat van het Spaanse voetbal

Het meest voor de hand liggende antwoord is: Real Madrid en FC Barcelona. Deels door de talentvolle eigen jeugd en deels door de grote investeringen, lijken deze clubs hun eigen competitie al jaren ontgroeid. Atlético Madrid is de enige club die zich sinds enkele seizoenen redelijk goed tussen de twee giganten weet te nestelen.
In Europa zijn de twee clubs ook veelvraten. Beide clubs wonnen in de afgelopen tien jaar drie edities van de Champions League. Manchester United, Inter Milan, Chelsea en Bayern Munchen wonnen de andere vier finales.
Maar met drie toppers pak je niet de koppositie in Europa. Sevilla is ook zeer belangrijk geweest met driemaal Europa League-winst op een rij, tussen 2013 en 2016. En dan zijn er nog de ‘incidentele succesnummers’. Zo strandden Valencia (2013-14), Villarreal (2015-16) en Celta de Vigo (2016-17) pas in de halve finale van de Europa League. Ook Athletic de Bilbao (EL-kwartfinalist in 2015-16), Real Sociedad (deelnemer aan de CL-poulefase in 2013-14) en Real Betis (uitgeschakeld in achtste finale EL in 2013-14) sprokkelden de nodige Europese punten voor La Liga bijeen.

FC Barcelona en Real Madrid

Inmiddels zijn we min of meer gewend dat Real Madrid regelmatig de Champions League wint. Daarbij vergeten we even het feit dat De Koninklijke twee periodes heeft drooggestaan, namelijk van 1967 tot 1997 en 2003 tot 2013. In 2014 pakten de Madrilenen onder coach Carlo Ancelotti eindelijk ‘La Decima’.
Het succes van Real lijkt parallel te lopen met een andere ontwikkeling: minder en vooral gerichter inkopen. Waarschijnlijk omdat James Rodriguez (in 2014 voor 75 miljoen euro gekocht) toch niet zo’n succes bleek te zijn. Sindsdien gaf de Spaanse kampioen maximaal 32 miljoen euro per speler uit.
De afgenomen koopdrift blijkt ook uit het feit dat zeven van de elf spelers die in 2014 de CL-finale van Atletico Madrid wonnen nog steeds bij Real onder contract staan (Dani Carvajal, Raphaël Varane, Sergio Ramos, Luka Modric, Gareth Bale, Karim Benzema en Cristiano Ronaldo).
Real zet nu vooral in op toekomstige toppers, waarvan Marco Asensio en Dani Ceballos de grootste blikvangers zijn. Maar ook spelers als Jesús Vallejo, Theo Hernández, Martin Ødegaard, Federico Valverde, Sergio Díaz en de Braziliaanse sensatie Vinícius Júnior mogen in staat geacht worden ooit in het eerste te spelen.
Ook in de dug-out van Santiago Bernabeu is er – met enig geluk? – iets heel erg goed gegaan. Carlo Ancelotti liet aan zijn assistent Zinedine Zidane zien hoe je de Champions League wint. En de leerling heeft de meester nu al overtroffen met twee CL-bekers in twee jaar. Zidane blijkt en blijft de ideale trainer voor de belachelijk talentvolle groep spelers.
Het verhaal van FC Barcelona is al heel vaak verteld. De jongetjes van La Masia groeiden uit tot de ijzeren ruggengraat van het team en troffen ook nog eens één van de beste trainers die ooit in de Catalaanse hoofdstad heeft rondgelopen. Het collectief pakte prijs na prijs, maar moet nu toch even de grote concurrent uit Madrid voor zich dulden. Desondanks hebben de blaugranas een abonnement op de kwartfinale van de CL.

Simeone’s Fight Club

Maar zoals The Beatles het niet hadden gered met een matige gitarist en bassist, is La Liga niet Europa’s koploper geworden met louter de prestaties van Real en Barça. Al sinds het begin van dit decennium is Atlético Madrid namelijk met een opmars bezig.
Met Quique Sánchez Flores aan het roer pakte de ploeg in 2010 de Europa League. Twee jaar later deed Atlético dat nog eens dunnetjes over, onder leiding van Diego Simeone. Na deze victorie werden onder anderen Sergio Agüero (Manchester City), David de Gea (Manchester United) en Diego Forlán (Internationale) verkocht. Hierdoor stroomde er tientallen miljoenen naar de clubkas.
Ook de jaren erna werden met Radamel Falcao (AS Monaco), Jackson Martínez (Guangzhou Evergrande), Diego Costa (Chelsea), Arda Turan (FC Barcelona) en recentelijk nog Theo Hernández (Real Madrid) vele, vele miljoenen binnengeharkt. Dit geld werd slim geïnvesteerd in aankopen uit eigen land en uit buurland Portugal, maar ook in de eigen jeugdopleiding, waarvan momenteel Koke, Saúl Ñíguez en Lucas Hernández bij het eerste team zitten.
Atlético heeft optimaal kunnen profiteren van een vliegwieleffect. Betere prestaties, meer geld, nog betere prestaties, nog meer geld. En de consistentie in het beleid is terug te zien in het feit dat Diego Simeone al bijna zes jaar op zijn plek zit.

De Europese subtopper: Sevilla FC

En wat te denken van Sevilla? De club uit het zuidwesten van Spanje kenmerkt zich vooralsnog niet, zoals Atlético Madrid, als een baanzekere plek voor een trainer. De Argentijn Eduardo Berizzo is momenteel al weer de zevende trainer in zeven jaar. Maar dat wil niet zeggen dat Sevilla niet presteert. Want zo lastig als het prolongeren van de Champions League is, zo eenvoudig bleek het behouden van de Europa League voor Sevilla. Tussen 2013 en 2016 pakte de ploeg van Unai Emery de Cup Zonder Grote Oren driemaal op rij.
En met Emery hebben we meteen een belangrijke schakel in het (Europese) succes van de Sevillistas. De Spanjaard zat drieënhalf jaar in de dug-out van Sevilla en zorgde naast de drie Europese prijzen en de prima prestaties in La Liga voor transfersucces. Álvaro Negredo en Jesús Navas (beiden Manchester City), Ivan Rakitic (FC Barcelona), Carlos Bacca (AC Milan) en Alberto Moreno (Liverpool) zorgden voor flink wat cash in Estadio Ramon Sanchez Pizjuan.
Overigens moeten we nog een naam noemen als het over het transfersucces van Sevilla gaat, namelijk die van Ramón Rodríguez Verdejo, beter bekend als Monchi. Als technisch directeur haalde de Spanjaard vele geldbronnen binnen, zoals Dani Alves, Navas, Moreno, Sergio Ramos en vele anderen. Zijn grootse prestaties hadden een mooie transfer naar AS Roma tot gevolg. En het leverde Sevilla sportief succes op, waardoor de club net als ‘landgenoten’ Real, Barca en Atletico in de top-10 van de clubcoëfficiëntenlijst terug te vinden is.

spaans voetbalsucces 1
Afbeelding 1: Clubcoëfficiëntenlijst

De incidentele succesnummers

Naast de vier (!) Spaanse clubs in de top-tien van de coëfficiëntenlijst voor clubs, zijn iets lager op de ranglijst nog enkele clubs uit het Zuid-Europese land te vinden. In totaal is La Liga met tien clubs vertegenwoordigd bij de beste honderd. Ter vergelijking: de Engelse Premier League heeft er elf, evenals de Duitse Bundesliga, de Italiaanse Serie A heeft er acht. De Eredivisie vindt zichzelf vier keer terug, met Ajax, PSV, AZ en Feyenoord.
Het unaniem belachelijk grote succes van Real Madrid en FC Barcelona hebben de andere clubs in Spanje op twee verschillende manieren geïnspireerd. Atletico heeft zijn eigen manier gevonden om de stadsgenoot en de Catalaanse grootmacht succesvol uit te dagen. Sevilla droomt van succes, maar voelt zich ondertussen niet te groot voor de subtop van Spanje en voor het tweede toernooi van Europa. En in de slipstream van deze vier clubs scoren clubs als Valencia, Villarreal en Real Sociedad incidentele succesjes.
Dit alles heeft gezorgd voor een gapend gat tussen La Liga en de Premier League (26 punten), de Serie A (28 punten) en de Bundesliga (29 punten). De Spaanse ploegen hebben in de afgelopen seizoenen een flinke sprong gemaakt, terwijl de concurrenten uit de andere grote voetballanden stilstonden of zelfs slechter gingen presteren.

spaans voetbalsucces 2
Afbeelding 2: UEFA-coëfficiënt top-4 competities per seizoen

De andere toplanden

Spanje is de afgelopen jaren sterk vertegenwoordigd in beide Europese toernooien, zodra de prijzen in beeld komen. De Premier League, door velen gezien als de sterkste competitie van Europa, komt nog enigszins in de buurt, maar de Bundesliga en vooral de Serie A volgen op grote afstand.
Engeland
De Europese punten voor Engeland moeten vooral gehaald worden door de top-6. Maar die geeft niet altijd thuis. Altijd is er wel een ploeg bij die (soms bij lange na) de twintig punten niet haalt. Dieptepunt is Manchester City dat als kampioen slechts 10,285 punten* haalde in 2012/13.
Nog schrijnender is het feit dat Liverpool (2013/14 en 2016/17), Manchester United (2014/15) en Chelsea (2016/17) door hun prestaties in de PL Europees voetbal helemaal misliepen. En alleen Everton (16,714 punten in 2014/15) en Leicester City (24,985 punten in 2016/17) bleken waardige vervangers. De rest, clubs als Swansea City, Southampton en West Ham United, waren snel uitgespeeld.
Duitsland
De Bundesliga presteert nagenoeg hetzelfde als de Premier League. Ondanks dat de Duitse competitie gedomineerd wordt door Bayern, zijn er nog drie andere ploegen die inmiddels een abonnement op Europees voetbal hebben, namelijk Borussia Dortmund, Bayer Leverkusen en Schalke 04. Zij zorgen ook voor het leeuwendeel van de punten.
Daarbuiten doet Borussia Mönchengladbach ook een kleine duit in het zakje door tussen de twaalf en vijftien punten per seizoen te halen. Het verlies zit dan ook bij de kleine ploegjes zoals FSV Mainz en Hertha BSC.
Italië
Het probleem van de Serie A is eigenlijk het simpelst uit te leggen en waarschijnlijk ook het voorspelbaarst: de dominantie van Juventus. De Oude Dame sleept elk seizoen een kwart van de punten voor Italië binnen, vorig seizoen zelfs 35%. De recordkampioen zorgt onder anderen dankzij twee finaleplekken in de CL voor veel punten, maar is ook de enige. Napoli komt nog het dichtst in de buurt, en ook AS Roma lijkt de smaak te pakken te hebben.
Clubs als Fiorentina, AC Milan, Internationale, Lazio Roma presteren veel te wisselvallig en Sampdoria en Sassuolo lijken de Olympische gedachte te gedenken dat meedoen belangrijker is dan winnen.

Wat heeft La Liga wat de rest niet heeft?

Spanje heeft zich in de afgelopen jaren dus ontwikkeld tot een veelvraat in Europa. Het feit dat FC Barcelona en Real Madrid La Liga domineren, heeft niet gezorgd voor een slechtere subtop, maar juist voor een sterkere.
Atletico Madrid weet zich steeds vaker te mengen tussen de twee grootheden en in de slipstream ontwikkelen Sevilla, maar ook clubs als Valencia en Villarreal zich. Deze clubs lijken aan de ene kant hun plaats (namelijk de beginfase van de Champions League of de Europa League) te kennen en tegelijkertijd hongerig naar meer te blijven.
En inmiddels speelt ervaring ook een rol, aangezien (naast the usual suspects Real Madrid, FC Barcelona en Atletico) Sevilla, Athletic Bilbao en Valencia enkele tientallen Europese wedstrijden hebben gespeeld in de laatste jaren. Dus er zijn genoeg mensen op en langs het veld die weten hoe je je aandacht verdeelt tussen nationaal en Europees voetbal.
Daarnaast hebben de Spanjaarden een regeling (beperkt aantal niet-EU-spelers) waardoor de jeugdopleiding de laatste jaren veelvuldig succesvol wordt gebruikt. De opleiding is een van de belangrijkste facetten van de Spaanse voetbaltriomfen. Teams als Sevilla en Barcelona wonnen Europese finales met veel Spanjaarden op het veld. De Spaanse cultuur heeft ook een belangrijke rol bij dit internationale succes. Net als de Brazilianen zijn de Spanjaarden voetbalgek en spelen talloze kinderen voetbal – voor de lol. Het is niet noodzakelijk om mensen te stimuleren te sporten in competitieverband.
Tot slot is er in tactiek ook een verschil aan te wijzen. De tactische variatie in Spanje lijkt een stuk groter. Kijk maar naar het ‘tiqui-taca‘ van FC Barcelona, het countervoetbal van Villarreal en de oersterke verdedigende tactiek van Atletico. Wat betreft het clubvoetbal bestaat er niet meer zoiets als ‘de Spaanse tactiek’. Spaanse teams lijken met goede buitenlandse trainers tot veel tactische variatie te komen. De vraag is, of de Premier League met topcoaches als Mourinho, Klopp, Conte en Guardiola hier nog lang bij achter zullen blijven.
*Het aantal punten dat per club wordt genoemd is gebaseerd op de behaalde score in Europa, inclusief het aantal punten dat een club krijgt omdat het in een bepaalde competitie speelt (hoe beter de competitie, hoe meer punten)
Dit artikel is geschreven in samenwerking met buitenkantvoet.com

Beoordeel deze post
Nog geen reacties
Geef je mening Cancel
Comments to: Het succes van het Spaanse voetbal

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *